Bij de ontbinding van een huwelijk dat vóór 1 januari 2018 is gesloten, moet men rekening houden met tijdens het huwelijk onder uitsluitingsclausule ontvangen schenkingen. Als de geschonken bedragen naar de gemeenschappelijke rekening zijn geboekt, verkrijgt de begunstigde een vorderingsrecht. Uit een recent arrest van de Hoge Raad blijkt dat zo’n vorderingsrecht niet snel verloren gaat.
In 1985 trouwen een man en een vrouw met elkaar in gemeenschap van goederen. In de jaren 2002, 2004 en 2006 ontvangt de vrouw in totaal € 30.000 onder een uitsluitingsclausule. Zij boekt de geschonken bedragen steeds over naar de gemeenschappelijke rekening. In 2014 eindigt het huwelijk door echtscheiding. De echtgenoten verkopen de echtelijke woning en realiseren daarbij de overwaarde. De vrouw claimt een bedrag van € 30.000 van die overwaarde naast het deel waar zij krachtens de huwelijksgemeenschap recht op heeft. De € 30.000 ziet op de onder de uitsluitingsclausule geschonken bedragen. De man stelt echter dat de vrouw het bedrag van € 30.000 heeft besteed aan haar eigen uitgaven, waardoor hij haar dit bedrag niet meer hoeft te vergoeden. De Hoge Raad stelt ten eerste vast dat als gevolg van de uitsluitingsclausule de schenkingen alleen de vrouw toe kwamen. Door de overboeking naar de gemeenschappelijke rekening heeft zij een vorderingsrecht op de gemeenschap verkregen. Zo’n recht blijft in stand als de echtgenoten gemeenschapsvermogen besteden aan gemeenschapsschulden. Voor zover de vrouw haar privéschulden aflost met gemeenschapsvermogen, moet wel een verrekening van haar vordering met deze bestedingen plaatsvinden. Men moet echter in principe ervan uitgaan dat schulden die tijdens de periode van de huwelijkse gemeenschap worden afgelost, gemeenschapsschulden zijn. Ook uitgaven in verband met consumptieve bestedingen tellen in een huwelijksgemeenschap in beginsel als aflossingen van gemeenschapsschulden. Wil een echtgenoot dat een verrekening van het vergoedingsrecht plaatsvindt, dan draagt hij de bewijslast. Hij zal bijvoorbeeld aannemelijk moeten maken dat een bepaalde afgeloste schuld een privéschuld was van zijn echtgenoot. In deze zaak weet de man het vereiste bewijs niet te leveren. De Hoge Raad oordeel dat het vorderingsrecht van de vrouw in stand blijft. Zij heeft daarom recht op de € 30.000.
Bron: HR 05-04-2019, nr. 18/00548