Spring naar content

Opting-in of resultaat uit overige werkzaamheden

Doordat een raadslid zijn werkzaamheden gedurende een zittingsperiode tijdelijk heeft onderbroken, is de opting-in regeling voor de periode na de onderbreking niet van toepassing. De vergoeding dient daarom te worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden waarop kosten in mindering kunnen worden gebracht.

Een raadslid van een gemeente heeft volgens zijn jaaropgave over 2013 een raadsvergoeding ontvangen van € 17.936. Hierop is een bedrag ad € 5.821 aan loonheffing ingehouden. Als code arbeidsverhouding is ‘opting-in regeling’ vermeld. In zijn aangifte IB/Pvv over dat jaar heeft hij een bedrag aangegeven ad € 8.968 ter zake van de raadsvergoeding en een geschat bedrag ad € 8.968 aan kosten. De inspecteur heeft deze kosten niet geaccepteerd. In geschil is of het raadslid recht heeft op aftrek van kosten die samenhangen met de door hem als raadslid verrichte werkzaamheden. Het hof overweegt dat de inkomsten voor werkzaamheden als raadslid in beginsel resultaat uit overige werkzaamheden vormen. De hierop betrekking hebbende kosten mogen daarop in mindering worden gebracht. Het raadslid en de gemeente kunnen ervoor kiezen de arbeidsverhouding als dienstbetrekking aan te merken (opting-in). In dat geval is een aftrek van kosten op de inkomsten niet toegestaan. Het raadslid heeft van december 2010 tot 28 april 2011 zijn werkzaamheden onderbroken. De opting-in regeling geldt alleen voor een aaneengesloten periode van dezelfde arbeidsverhouding. Door onderbreking ontstaat een nieuwe arbeidsverhouding, waarvoor partijen gezamenlijk een nieuwe melding moeten indienen. Het raadslid meent dat hij voor 2013 geen nieuwe melding opting-in bij de inspecteur heeft gedaan. Dit heeft wel plaatsgevonden in 2014 en in 2018. Hoewel de gemeente loonheffing heeft ingehouden en als arbeidsverhouding ‘opting-in regeling’ is vermeld, oordeelt het hof dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een melding opting-in voor 2013 van toepassing is. Daarom moeten de uit die arbeidsverhouding voortvloeiende inkomsten als resultaat uit overige werkzaamheden worden aangemerkt. Hierop is een kostenaftrek mogelijk. Aangezien de inspecteur de hoogte van de kosten niet heeft betwist, daarom mag het raadslid een bedrag ad € 8.968 als kosten in aanmerking nemen. Het hof verklaart het hoger beroep gegrond.

 

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 31-03-2020, nr. 18/00382