Gebruik koerslijst voor voldoende verkochte auto’s
Stel een kentekenhouder doet aangifte BPM voor een auto, waarvan
nog nauwelijks verkopen in Nederland hebben plaatsgevonden. In dat
geval mag hij voor de berekening van de BPM-grondslag niet uitgaan
van een waarde op een algemeen toegepaste koerslijst.
Een bv dient een aangifte BPM in vanwege de registratie van een
in Duitsland gekochte cabriolet. Zij meldt in eerste instantie de
auto als nieuw aan, maar komt daar later op terug. De bv onderbouwt
haar nieuw voorgestelde handelsinkoopwaarde met een koerslijst.
Maar de inspecteur wijst het bezwaarschrift van de bv af. Volgens
de inspecteur is de cabriolet een zeer jong en exclusief
motorvoertuig van een nieuw model. In het desbetreffende jaar zijn
nauwelijks exemplaren van deze auto in Nederland geregistreerd. De
bv overtuigt echter in een beroepsprocedure Hof Arnhem-Leeuwarden
van haar gelijk.
De staatssecretaris van Financiën gaat vervolgens in cassatie tegen
de hofuitspraak. Hij stelt dat het gebruik van een koerslijst is
bedoeld om een richtprijs te herleiden aan de hand van een
wezenlijk aantal transacties. In deze zaak is het aantal
transacties om een aanvaardbare schatting te maken te laag, aldus
de staatssecretaris. De Hoge Raad is het met de fiscus eens dat de
richtprijs van een betrouwbare koerslijst moet zijn bepaald aan de
hand van door wederverkopers werkelijk betaalde inkoopprijzen. Van
zeer jonge en incourante personenauto’s zullen in principe
onvoldoende gegevens zijn. De bv mag de koerslijst dan ook niet
gebruiken. Zij moet de afschrijvingstabel uit de
uitvoeringsregeling hanteren.
Bron: HR 23-10-2020 (ECLI:NL:HR:2020:1666)