In de rechtspraak is er verschil van mening over hoe men voor samenwerkingsverbanden de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek moet berekenen. Advocaat-Generaal Niessen concludeert dat vennoten deze aftrek gewoon moeten verdelen. Daarbij geldt wel de veronderstelling dat geen sprake is van buitenvennootschappelijke investeringen.
De kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA) is op zijn hoogst als het totaal aan investeringen van de ondernemer binnen een bepaalde bandbreedte blijft. In 2020 loopt deze bandbreedte van € 58.238 tot en met € 107.848. In het geval van een samenwerkingsverband moeten de deelnemers de investeringen van het samenwerkingsverband bij elkaar optellen. Wordt de maximale KIA bereikt? Dan is vervolgens de vraag hoe men deze moet toerekenen aan de ondernemers. In zijn arrest van 24 mei 2019 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat onder omstandigheden een vennoot de hele KIA kan claimen. In de desbetreffende zaak had de belanghebbende ondernemer ook buitenvennootschappelijke investeringen gedaan. Een belangrijk geschilpunt is of dit arrest ook van toepassing is voor ondernemers zonder buitenvennootschappelijke investeringen.
Rechtbank Gelderland is op dit geschilpunt ingegaan in zijn uitspraak van 3 december 2019. De rechtbank meent dat het arrest ook van toepassing is in gevallen zonder buitenvennootschappelijke investeringen. Maar het lijkt erop dat dit standpunt niet zal standhouden voor de Hoge Raad. Voor de Hoge Raad loopt namelijk een zaak van twee broers die met elkaar een VOF drijven. Ieder probeert een hoge KIA te claimen. Omdat hun totale investeringen wel wat boven de bandbreedte uitkomen, passen de broers elk de maximale KIA toe minus de helft van de vermindering vanwege de overschrijding.
De advocaat-generaal (A-G) beaamt dat de grammaticale uitleg van de wettekst aanknopingspunten geeft voor de berekeningsmethode die de broers hanteren. Deze berekeningsmethode is echter in strijd met de bedoeling van de wetgever. Daarnaast leidt het hanteren van deze methode tot ongerijmde resultaten. De conclusie van de A-G is dat het eerdergenoemde arrest van de Hoge Raad alleen geldt bij buitenvennootschappelijke investeringen. Omdat de broers geen buitenvennootschappelijke investeringen hebben gedaan, mogen zij slechts de helft van de KIA op basis van de totale investeringen nemen. De A-G adviseert de Hoge Raad de cassatieberoepen van de broers ongegrond te verklaren.
Bron: A-G Niessen 09-01-2020 (gepubl. 07-02-2020), nrs. 19/02419 (ECLI:NL:PHR:2020:13) en 19/02420 (ECLI:NL:PHR:2020:112)