Een ANBI mag op grond van de anti-oppoteis niet meer vermogen aan houden dan zij in redelijkheid nodig heeft om haar werkzaamheden voort te zetten en zo haar doelstelling te behalen. Wordt niet aan de anti-oppoteis voldaan, dan kan de ANBI-status worden ingetrokken.
Een stichting heeft als doel het verschaffen van medische hulp, de zorg voor gehandicapten en weeskinderen weduwenbegeleiding in derdewereldlanden. Met ingang van 1 januari 2011 wordt de stichting als ANBI aangemerkt. In de jaren 2012 en 2013 heeft de stichting overige reserves opgebouwd. Deze reserve miste echter een concreet doel. Daardoor voldoet de stichting, volgens de inspecteur, niet aan de anti-oppoteis en wordt de ANBI-status ingetrokken. Hof Den Haag is het met de inspecteur eens. De gevoerde administratie voldoet niet aan de eisen die daaraan worden gesteld. Zo is onder andere per 31 december 2014 een ‘reserve’ gevormd van € 38.967 zonder dat wordt vermeld voor welk doel de reserve is gevormd en aangehouden en ontbreekt er een actueel beleidsplan waaruit de wijze van het beheer van het vermogen blijkt. Volgens de Hoge Raad heeft het hof onvoldoende onderzocht of er sprake is van het oppotten van vermogen. Ook het oordeel dat een actueel beleidsplan ontbreekt waaruit de wijze van het beheer van het vermogen blijkt is onterecht. Het beleidsplan is op de website van de stichting gepubliceerd. Hof Amsterdam moet een en ander nader onderzoeken.
Volgens Hof Amsterdam is het toetsingsmoment de dagtekening van de voor bezwaar vatbare intrekkingsbeschikking, in dit geval 5 oktober 2015. Op die datum moet de stichting voldoen aan de voorwaarde dat de instelling niet meer vermogen aanhoudt dan redelijkerwijs nodig is voor de continuïteit van de voorziene werkzaamheden ten behoeve van de doelstelling van die instelling (de anti-oppoteis). Voorts moet een ANBI in de financiële administratie het doel vermelden waarvoor het vermogen wordt aangehouden en een motivering voor de omvang ervan. Naar het oordeel van het hof is geen althans in volstrekt onvoldoende mate sprake van het benoemen waarvoor het vermogen wordt aangehouden: (i) in de toelichting op de jaarrekeningen over 2012 en 2013 wordt ondubbelzinnig aangegeven dat het een reserveren zónder enig geoormerkt doeleinde betreft, (ii) in de toelichting op de jaarrekening over 2014 is een zelfde formulering opgenomen met de enkele toevoeging dat de gelden aan projecten voor 2015 worden besteed zonder dat hieraan een invulling is gegeven, en tot slot (iii) in alle drie de jaren ontbreekt een financiële onderbouwing, bijvoorbeeld in een beleidsplan, inhoudend een cijfermatige uitleg. Kortom, de stichting is niet binnen de kaders van de anti-oppoteis gebleven. Op grond van de op het moment van toetsing bekende relevante feiten en omstandigheden is de inspecteur terecht tot de conclusie gekomen dat de stichting meer vermogen aanhield dan redelijkerwijs nodig was voor de continuïteit van de voorziene werkzaamheden ten behoeve van haar doelstelling. De intrekkingsbeschikking is op het toetsingsmoment terecht genomen.
Bron: Hof Amsterdam 10-10-2019, nr. 18/00523