Als de Nederlandse overheid een onderdeel van de btw-richtlijn onjuist implementeert, kan dat ondernemers in een nadelige concurrentiepositie brengen. Onder voorwaarden moet de Staat de schade vergoeden die ondernemers door dit concurrentienadeel lijden.
Een bv exploiteert van januari 2008 tot en met 15 januari 2015 een commerciële jachthaven voor luxe pleziervaartuigen. Zij verhuurt onder meer ligplaatsen en moet daarover het hoge btw-tarief in rekening brengen. De bv meent dat zij daardoor een concurrentienadeel heeft ten aanzien van verenigingshavens. Als een vereniging namelijk geen personeel in dienst heeft, kan zij in principe gebruik maken van de sportvrijstelling in de omzetbelasting. In 2016 spreekt het EU Hof zich uit over de implementatie van de btw-richtlijn. Nederland heeft met betrekking tot de sportvrijstelling voor vaartuigen de btw-richtlijn onjuist geïmplementeerd. Aan de ene kant past Nederland de sportvrijstelling te krap toe, doordat watersportverenigingen met personeel niet zijn vrijgesteld. Aan de andere kant is de Nederlandse sportvrijstelling te ruim. Verenigingen passen de vrijstelling ook toe op prestaties met betrekking tot vaartuigen die niet geschikt zijn voor sportbeoefening. Naar aanleiding van dit arrest wordt de sportvrijstelling voor vaartuigen aangepast.
Dat neemt niet weg dat de bv een concurrentienadeel heeft geleden door de onjuiste toepassing van de sportvrijstelling. Zij stelt de Nederlandse staat aansprakelijk voor de daardoor geleden schade. Rechtbank Den Haag buigt zich over deze kwestie. De rechtbank noemt de voorwaarden waaronder de Staat aansprakelijk is te stellen vanwege een onjuiste implementatie van de btw-richtlijn:
de geschonden rechtsregel dient om particulieren rechten toe te kennen;
de schending moet voldoende gekwalificeerd zijn; en
er bestaat een direct causaal verband tussen de schending van de verplichting en de geleden schade.
De rechtbank oordeelt dat aan alle voorwaarden voor staatsaansprakelijkheid is voldaan. De btw-neutraliteit is geschonden. De bv heeft daardoor een concurrentienadeel geleden. Wel komt de rechtbank tot een veel lager bedrag dan de bv. Terwijl de bv de schade berekent op € 3,6 miljoen voor oprenting, komt de rechtbank uit op een schadevergoeding van € 100.000.
Bron: Rb. Den Haag 15-04-2020, nr. C/09/564836/HA ZA 18-1242 (ECLI:NL:RBDHA:2020:5893)