Krijgt een erfgenaam de last opgelegd om wat zij van de nalatenschap onvervreemd en onverteerd nalaat, uit te keren aan derden? En behoren tot de nalatenschap van die erfgenaam ab-aandelen? Dan is bij overlijden van die erfgenaam sprake van een fictieve vervreemding van de ab-aandelen.
Een vrouw is erfgenaam van haar ouders. Eerst overlijdt moeder, vervolgens vader. In zijn testament heeft vader zijn dochter via een fideï commis de residuo de last opgelegd om wat zij onvervreemd en onverteerd nalaat uit te keren enkele ANBI’s. Tot de nalatenschap van vader behoren ab-aandelen. Na het overlijden van de dochter heeft de executeur-testamentair een overlijdensaangifte ingediend. Na een controle heeft de Belastingdienst het aangegeven inkomen uit ab gecorrigeerd en een navorderingsaanslag opgelegd.
In geschil bij Rechtbank Den Haag is of sprake is van fictieve vervreemding van de ab-aandelen door het overlijden van de dochter. Vanwege het overlijden van haar vader, heeft de dochter de eigendom gekregen van de ab-aandelen. Zij is tot haar overlijden ab-houder. Door haar overlijden zijn de aandelen uitgekeerd aan de ANBI’s door toepassing van het fideï de commis residuo. Dit is een overgang krachtens erfrecht onder bijzondere titel.
De rechtbank is het niet eens met de stelling dat door het overlijden van de dochter de aandelen nooit tot de nalatenschap van de dochter hebben behoord vanwege de ontbindende voorwaarde van het fideï de commis residuo. De ANBI’s zouden dan de aandelen direct van vader hebben geërfd. De rechtbank verwerpt deze stelling. In de wet IB is een fictiebepaling opgenomen, die in werking treedt bij overlijden van de ab-houder. Of de ab-aandelen tot de boedel van de dochter hebben behoord, is niet relevant. Door haar overlijden is er naar het oordeel van de rechtbank een fictieve vervreemding van de ab-aandelen.
Bron: Rb. Den Haag 22-06-2021 (gepubl. 02-09 2021) (ECLI:NL:RBDHA:2021:9237)