Volgens de Hoge Raad moet een restauranthouder die alcoholische dranken serveert hiervoor altijd het hoge algemene btw-tarief in rekening brengen.
Een horeca-exploitant exploiteert een lounge-bar en een terras. Daarnaast stelt hij zalen beschikbaar voor feesten en zakelijke bijeenkomsten. Klanten kunnen bij het restaurant terecht voor een lunch of diner, kleine hapjes of uitsluitend een (alcoholhoudend) drankje. Bij de Hoge Raad is in geschil of het restaurant het hoge algemene tarief moet berekenen over de verstrekking van alcoholhoudende drankjes of het lage tarief van (thans) 9%. De exploitant is van mening dat het verstrekken van voedingsmiddelen en alcoholhoudende drank in een restaurant één dienst vormt, waarbij het verstrekken van voedingsmiddelen voorop staat en de verstrekking van alcoholhoudende drank daarin opgaat.
De Hoge Raad oordeelt dat de Nederlandse wetgever ervoor mocht kiezen om de verstrekking van alcoholhoudende dranken uit te zonderen van het verlaagde btw-tarief en daarvoor ook heeft gekozen. Dan maakt het niet meer uit of sprake is van een dienst waarbij het verstrekken van alcoholhoudende dranken opgaat in de verstrekking van voedingsmiddelen. Ook dan is op de verstrekking van alcoholische drank het hoge btw-tarief van toepassing. Ook kan niet worden gezegd dat de Nederlandse wetgever de richtlijn verkeerd heeft geïmplementeerd. Nederland heeft volgens de Hoge Raad op een juiste wijze gebruikgemaakt van de bevoegdheid om de verstrekking van alcoholhoudende dranken uit te zonderen van de toepassing van het verlaagde btw-tarief van (thans) 9%.
Bron: HR 08-11-2019, nr. 18/00405 (ECLI:NL:HR:2019:1724)