Na financiële reorganisatie blijft lening onzakelijk
Als een bv met schulden aan haar aandeelhouders een deel van deze schulden omzet in agio, schept zo’n financiële reorganisatie volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant geen reële verwachting dat de bv de overige schulden zal aflossen.
Een aandeelhouder verstrekt in 2011 diverse bedragen aan zijn holding-bv. Op 14 januari 2012 leggen de partijen de afspraken over de geldlening schriftelijk vast. De holding weet in de periode van 2011 tot en met 2013 ongeveer de helft van haar schuld af te lossen. De man wil het resterende deel afwaarderen ten laste van zijn resultaat uit overige werkzaamheden. De Belastingdienst weigert deze aftrek en stelt de lening van het begin af aan al onzakelijk is geweest. De man start daarop een beroepsprocedure. De rechtbank legt de bewijslast bij de fiscus. De inspecteur moet bewijzen dat de lening op het moment van afsluiten onzakelijk was. Hij voert aan dat de schuldeiser bij het verstrekken van de gelden geen zekerheden heeft bedongen. Er zijn evenmin aflossingsvoorwaarden opgesteld anders dan een looptijd van de lening van tien jaar. Bovendien waren de geconsolideerde resultaten van de holding en haar werkmaatschappijen in 2010 en 2011 negatief. En het eigen vermogen was op 1 januari 2010 € 1,2 miljoen negatief. De man wijst erop dat het eigen vermogen in 2010 minder negatief is geworden na een omzetting van andere schulden aan aandeelhouders in agiokapitaal. Maar de rechtbank gelooft niet dat deze financiële reorganisatie een reële verwachting schept dat de holding haar schulden zal aflossen. Verder blijkt uit niets dat een organisatorische reorganisatie heeft plaatsgevonden die de financiële positie van de holding verbetert. De rechtbank volgt het standpunt van de fiscus dat de man uit aandeelhoudersmotieven de holding een lening heeft verstrekt. De aandeelhouder mag dus de waardedaling van zijn vordering niet aftrekken.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 27-12-2018, nr. 16/2543 (gepubl. 05-04-2019) en Rb Zeeland-West-Brabant 27-12-2018, nr. 16/2544 (gepubl. 05-04-2019)