Verkoopt een grootaandeelhouder een goed aan zijn bv, dan moet hij de marktsituatie in de gaten houden. Is zijn verkoopprijs hoger dan de marktprijs, dan zal de inspecteur al gauw een verkapte winstuitdeling in aanmerking nemen.
Een echtpaar dat gezamenlijk alle aandelen in een bv bezit, koopt in 2008 een perceel met een huis en wat aangrenzende grond. Bij elkaar kosten deze aankopen € 676.600. Het echtpaar wil het perceel vanaf 2010. Aanvankelijk is hun vraagprijs € 1 miljoen, maar ook nadat ze zakken naar € 950.000, blijft een aanbod achterwege. Uiteindelijk verkopen ze het perceel aan de bv voor € 850.000. De inspecteur vindt deze waarde te hoog. Volgens hem zou een derde hooguit € 625.000 willen betalen. Volgens de Belastingdienst is er daarom sprake van een verkapte winstuitdeling van € 225.000. De echtgenoten krijgen naheffingsaanslagen opgelegd, waartegen zij beroep aantekenen.
De rechtbank verklaart hun beroep gegrond, maar in hoger beroep heeft de fiscus meer succes. Het hof constateert dat het echtpaar de tegenover de bv gehanteerde verkoopprijs heeft gebaseerd op de aankoopprijs plus aankoop- en financieringskosten en kosten van verbetering en herstel. Het is echter bekend dat de waarde van een onroerende zaak niet precies stijgt met de uitgaven van verbetering en herstel, aldus het hof. Dit is zeker hier niet het geval, omdat in 2012 de marktontwikkeling ongunstig was. Dit blijkt ook uit de moeite die het echtpaar had om het perceel te verkopen aan een derde. De bv zelf verkocht het perceel eind 2016 voor € 500.000 aan een derde. Zowel bij het echtpaar als bij de bv moest dus bekend zijn dat de verkoopprijs van € 850.000 te hoog was. Terecht werd dus geconcludeerd dat de echtgenoten een verkapte winstuitdeling hebben genoten. De navorderingsaanslagen zijn terecht opgelegd.
Ook oordeelde het hof dat terecht een vergrijpboete was opgelegd. Doordat de echtgenoten in hun aangiften de verkapte winstuitdeling niet hebben opgegeven, is het hun schuld dat in eerste instantie te weinig belasting is betaald. Het hof meent dat hier geen sprake is van een pleitbaar standpunt. Het feit dat in eerste aanleg de rechtbank hen wel in het gelijk heeft gesteld, maakt hun standpunt nog niet pleitbaar.
Bron: Hof Den Haag 18-09-2019 (publ. 23-10-2019), BK-18/01089 (ECLI:NL:GHDHA:2019:2542) en BK-18/01090 (ECLI:NL:GHDHA:2019:2543)