Bij omkering van de bewijslast mag de inspecteur op basis van bewijsvermoedens terugrekenen om verzwegen bedragen of inkomsten te schatten. De Hoge Raad heeft nu geoordeeld dat de inspecteur dit ook buiten het geval van de omkering van de bewijslast mag toepassen.
Mevrouw Y heeft tot haar overlijden een rekening bij een Zwitserse bank. Hiervan heeft zij nooit iets in haar aangifte inkomstenbelasting aangegeven. In 2004 heeft de vrouw het geld op de rekening, zo’n € 414.000, aan haar zonen gegeven. De inspecteur heeft na het overlijden van de vrouw aan haar zonen (de erfgenamen) navorderingsaanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2001 tot en met 2003 opgelegd. Het inkomen uit sparen en beleggen van mevrouw Y heeft de inspecteur voor die jaren gecorrigeerd. Hij is daarbij met terugrekenen, uitgegaan van het in juli 2004 aanwezige saldo op de Zwitserse bankrekening van € 414.000. Ook is hij uitgegaan van een (verondersteld) jaarlijks rendement van 5%. Hof Den Haag heeft geoordeeld dat de inspecteur ook buiten het geval van omkering van de bewijslast, bewijsvermoedens mag gebruiken. Ook de door de inspecteur gehanteerde manier van terugrekenen is toegestaan. Gezien de omvang van het in juli 2004 aanwezige vermogen, is de hoogte van de door de inspecteur gehanteerde correcties aannemelijk volgens het hof.
A-G IJzerman heeft conclusie genomen in het door de zonen ingestelde cassatieberoep . De vraag waarop de conclusie van de A-G zag is of de inspecteur gebruik mag maken van bewijsvermoedens om bedragen terug te rekenen die op een verzwegen buitenlandse bankrekening gestaan moeten hebben. Ook in een procedure waarin geen sprake is geweest van een verzwaarde bewijslast. De A-G heeft de zienswijze van het hof bevestigd. De Hoge Raad heeft in navolging van het advies van de A-G het door de zonen ingestelde cassatieberoep ongegrond verklaard.
Bron: Hoge Raad 19-02-2021 (ECLI:NL:HR:2021:246)