Als de kinderen bij het overlijden van hun eerste ouder alleen een onderbedelingsvordering krijgen op de overlevende ouder, zal deze vordering bij het overlijden van die langstlevende ouder flink op de belastbare nalatenschap drukken. Dit kan in veel mindere mate het geval zijn als bij de verdeling van de nalatenschap de erfgenamen afwijken van het testament zonder compenserende vergoedingen te regelen.
Een man, gehuwd in gemeenschap van goederen, neemt in zijn testament de ouderlijke boedelverdeling op. Daardoor verkrijgt zijn weduwe bij zijn overlijden in 1991 de hele nalatenschap terwijl haar zoon en enig kind een onderbedelingsvordering op zijn moeder krijgt. Volgens het testament is deze vordering alleen opeisbaar bij het overlijden, hertrouwen in gemeenschap van goederen, een faillissement of surseance van betaling van de moeder. In 1992 stellen de erfgenamen bij de notaris een akte op waarin zij de opeisbaarheidsgronden uitbreiden. De hoofdsom van de onderbedelingsvordering is nu ook opeisbaar bij opname van de moeder in een verpleeghuis of bejaardentehuis. De rente op die vordering zal in dat geval 9% in plaats van 6% bedragen. Het volgende jaar draagt de moeder onder voorbehoud van een recht van gebruik en bewoning de economische eigendom van een woning over aan haar zoon. Zij verrekent een deel van de koopprijs met haar overbedelingsschuld en scheldt haar zoon het restant kwijt. In 2004 verhuist de vrouw naar een bejaardentehuis. De zoon komt echter in een onderhandse akte overeen dat de hoofdsom van de vordering pas opeisbaar is totdat een van de oudere opeisbaarheidsgronden is vervuld. In 2012 overlijdt de vrouw.
De Belastingdienst stelt dat de zoon een fictief voordeel uit een erfrechtelijke verkrijging geniet. De zoon stelt dat de fiscus tot dit standpunt komt door ten onrechte losse elementen uit de (notariële) akten te halen. De zoon meent dat men de akten als een geheel moet zien, omdat tussen hem en zijn moeder verplichtingen bestonden die tegenover elkaar stonden. Er is dan geen sprake van een schenking of fictieve verkrijging. Maar Rechtbank Den Haag is het niet met de man eens. De erfgenamen zijn namelijk bij de verdeling van de nalatenschap afgeweken van het testament door de opeisbaarheidsgronden van de onderbedelingsvordering te verruimen. Daarnaast hebben zij de rentevergoeding aangepast. Dit alles heeft plaatsgevonden zonder dat de moeder een vergoeding heeft gekregen. De fiscus heeft daarom terecht een fictief voordeel bij de zoon in aanmerking genomen.
Bron: Rb. Den Haag 08-03-2019 (gepubl. 26-04-2019)