De Hoge Raad heeft vandaag een aantal arresten gewezen over de vermogensbelasting die we onder de naam ‘box 3 heffing’ kennen. De principiële uitspraak is dat box 3 heffing in 2013 en 2014 op stelselniveau een ongeoorloofde inbreuk vormt op het ongestoorde eigendomsrecht, zoals in het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is vastgelegd.
Welke schending van recht gaat het om?
Het gaat om artikel 1 Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: 1 EP). Hierin staat in de eerste plaats dat iedere persoon het recht heeft op ongestoord genot van zijn eigendom. Hetzelfde artikel geeft aan dat een staat desalniettemin het recht heeft om wetten toe te passen die zij noodzakelijk acht om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om betaling van belasting te verzekeren. Dit geeft de Nederlandse overheid een ruime beoordelingsvrijheid. De Hoge Raad onderkent deze vrijheid, maar schets ook de kaders die hier door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens voor zijn geschapen. De wetgeving moet ‘lawful’ zijn, een ‘legitimate aim’ dienen en een ‘fair balance’ tussen de belangen van het individu en het algemeen belang respecteren.
Waarom is box 3 een ongeoorloofde schending?
Belasting over privévermogen wordt al sinds de invoering van box 3 in 2001 geheven over een fictief rendement. Het rendement is destijds op 4% vastgesteld, waarbij geen rekening wordt gehouden met werkelijk behaald rendement en ook geen tegenbewijs mogelijk is. Voor dit percentage heeft de wetgever aansluiting gezocht bij rendementen die in de praktijk over een langere periode bezien, gemiddeld behaald kunnen worden zonder (veel) risico te hoeven nemen. Deze aansluiting bij praktijkrendement biedt de basis voor rechtvaardiging (met name van belang ‘fair balance’) van de inbreuk op het eigendomsrecht zoals bedoeld in 1 EP. De cruciale vraag is nu of het 4% rendement in de huidige markt haalbaar is zonder (veel) risico’s te nemen. De Staatssecretaris van Financiën stelt dat voor een beoordeling van de haalbaarheid ook gemiddelde rendementen op beleggingen in aandelen en in onroerende zaken in aanmerking komen. Daar gaat de Hoge Raad niet in mee. Er moet worden gekeken naar het rendement op staatsobligaties en naar de gemiddelde rente op spaarrekeningen en de rente op (termijn)deposito’s bij banken. Deze producten hebben namelijk in beginsel het uitgangspunt dat de nominale inleg behouden blijft en er dus geen of niet veel risico genomen hoeft te worden. Een rendement van 4% blijkt als geruime tijd niet meer haalbaar, namelijk sinds 2009 voor staatsobligaties, sinds 2001 voor spaarrekeningen en sinds 2010 voor (termijn)deposito’s. De onderschrijding is daardoor in 2013 en 2014 niet meer incidenteel, waardoor box 3 in deze jaren een schending van 1 EP vormt.
Wat nu?
De Hoge Raad geeft bij haar conclusie aan dat een schending in deze vorm op stelselniveau gecorrigeerd dient te worden. Dat betekent dat de wetgever hier iets aan moet doen en niet een rechter. Het ingrijpen door een rechter past in beginsel slechts bij individuele buitensporige lasten. Daarbij kunt u denken aan specifieke gevallen waarbij box 3 heffing een buitensporige last vormt binnen de context van de gehele financiële situatie van die persoon.
Of en wat u eventueel nog tegen uw eigen box 3 belasting in die oude jaren kunt doen vertellen we u uiteraard graag. Het is duidelijk dat hierover geen algemene conclusies getrokken kunnen worden, maar dat van geval tot geval beoordeeld moet worden. In 2017 is een nieuw box 3 stelsel ingevoerd, waarbij het vaste percentage van 4% is vervangen voor een variabel en trapsgewijs percentage wat jaarlijks aan marktomstandigheden aangepast wordt. Dit arrest is daarom niet direct toepasbaar, maar geeft wel goed weer welke beoordeling van de regelgeving gehanteerd kan worden. Ook voor 2017 en verder kunnen we voor uw geval analyseren wat uw mogelijkheden zijn om de box 3 heffing te bestrijden.