De belastingrechter mag een geschil over de kwalificatie van vastgoed voor de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling niet links laten liggen.
Een vrouw overlijdt in november 2012. Tot haar nalatenschap behoren onder andere certificaten in drie bv’s. Deze bv’s houden zich bezig met de ontwikkeling en verhuur van onroerende zaken. De erfgenamen en de Belastingdienst worden het niet eens over de vraag of de bedrijfsopvolgingsregeling is toe te passen op de certificaten. Hof Amsterdam oordeelt dat de activiteiten op het gebied van projectontwikkeling en op het gebied van verhuur verschillende ondernemingen vormen. Zij zijn niet te bestempelen als één onderneming. Verder stelt het hof vast dat de verhuuractiviteiten geen materiële onderneming vormen.
In de cassatieprocedure houden de eerdergenoemde oordelen van Hof Amsterdam stand. De erfgenamen betwisten echter ook de berekening van het ondernemingsvermogen door de inspecteur. Zij menen dat de Belastingdienst een aantal panden onjuist heeft gekwalificeerd. De Hoge Raad oordeelt dat het hof ten onrechte niet is ingegaan op dit geschilpunt. Daarom verwijst de Hoge Raad de zaak door naar Hof Den Haag. Dat hof moet nader onderzoeken welke panden in redelijkheid zijn toe te rekenen aan de projectontwikkelingswerkzaamheden.
Bron: Hoge Raad 18-06-2021 (ECLI:NL:HR:2021:951)