Fiscaal oud en nieuw – Belastingafstel in privé
Bekijk hieronder de fiscale oud en nieuw special van 2019.
Eigen woning
Eigenwoninglening toch naar box 3?
De nieuwe regels met betrekking tot de hypotheekrenteaftrek, de veranderingen in de box 3-heffing en de
huidige lage rentestand maken dat we fiscaal anders moeten gaan denken over de hypotheekrenteaftrek. Door de beperking in de aftrek van rente ter zake van de eigen woning in combinatie met de lage rentestand kan het heel aantrekkelijk zijn een lening die kwalificeert als eigenwoninglening om te vormen tot een box 3-lening. Dit is zeer wel mogelijk voor leningen die onder het nieuwe regime vallen. Kort gezegd gaat het dan om leningen waarop (vanuit fiscale optiek) verplicht moet worden afgelost en die zijn afgesloten na 31 december 2012.
Timing: eigen woning niet verkopen in december, maar in januari
Stel dat u van plan bent uw eigen woning te verkopen en deze verkoop leidt tot een (flinke) stijging van het saldo op uw bankrekening. Vanuit fiscaal perspectief kunt u – als deze verkoop geëffectueerd staat vóór het einde van het jaar – hiermee beter nog even wachten tot januari van het volgende jaar. Immers, zolang de eigen woning nog niet verkocht is, zit deze in box 1. Zodra de woning is verkocht en hier liquiditeiten voor in de plaats zijn gekomen, vallen deze liquiditeiten in box 3. Als peildatum geldt het vermogen dat aanwezig is op 1 januari van het belastingjaar. Indien de woning na deze peildatum wordt geleverd, dan staat het betreffende bedrag nog niet op de bank per 1 januari en telt dan nog niet mee voor de box 3-heffing van dat jaar. U heeft dan een jaar afstel van box 3-heffing over dat bedrag gerealiseerd. Om vergelijkbare reden is het raadzaam om grote uitgaven voor bijvoorbeeld consumptiegoederen (die zijn uitgezonderd van box 3-heffing) of betaling van forse belastingaanslagen nog in december in plaats van in januari te laten plaatsvinden, omdat ook dit het op de peildatum aanwezige vermogen drukt.
Eigenwoninglening nog bij de bv?
Veel ondernemers hebben een hypothecaire eigenwoninglening bij hun eigen bv. Gelet op de verlaging van het percentage waartegen de renteaftrek op deze lening in privé vergolden kan worden rijst of dit nog wel interessant is. De rente is in 2019 nog aftrekbaar tegen een percentage van maximaal 49%. Vanaf 1 januari 2020 gaat dit tarief fors omlaag naar 46% (2020), 43% (2021), 40% (2022) tot uiteindelijk 37,05% in 2023. De gecombineerde druk voor de vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting (box 2) schommelt rond de 38% (bij de laagste schijf in de vennootschapsbelasting) of rond de 42% (bij de hoogste schijf in de vennootschapsbelasting (zie hierna). In combinatie met andere fiscale factoren, in bijzonder het eigenwoningforfait, brengt dit met zich mee dat financieren vanuit de eigen bv zeker vanaf 2022 veelal niet meer interessant zal zijn.
In onderstaande tabel is de combineerde druk van de vennootschapsbelasting en de aanmerkelijkbelangheffing (box 2) weergegeven.
Jaar |
Vpb-tarief laagste schijf |
Vpb-tarief hoogste schijf |
Tarief box 2 |
Gecombineerde druk vpb en ib box 2 over laagste schijf vpb |
Gecombineerde druk vpb en ib box 2 over hoogste schijf vpb |
2019
|
19,0% |
25,0% |
25,0% |
39,25% |
43,75% |
2020
|
16,5% |
25,0% |
26,25% |
38,42% |
44,69% |
2021
|
15,0% |
21,7% |
26,9% |
37,87% |
42,76% |
2022
|
15,0% |
21,7% |
26,9% |
37,87% |
42,76% |
2023
|
15,0% |
21,7% |
26,9% |
37,87% |
42,76% |
Hogere bijtelling voor elektrische auto’s
Momenteel geldt voor auto’s die CO2 uitstoten een bijtellingstarief van 22%, terwijl volledig elektrische auto’s een verlaagde bijtelling van 4% kennen tot een catalogusprijs van € 50.000. Het deel van de aanschafprijs boven de € 50.000 valt in het hogere bijtellingstarief van 22%. Per 1 januari 2020 stijgt het lagere tarief naar 8% en geldt dit enkel voor het bedrag dat niet boven de € 45.000 uitkomt van de catalogusprijs. Het deel van de aanschafprijs boven de € 45.000 valt in het hogere bijtellingstarief van 22%. Als u overweegt een elektrische auto aan te schaffen, dan is het raadzaam ervoor te zorgen dat de eerste ingebruikname van de auto plaatsvindt voor 1 januari 2020. Bij ingebruikname in 2019 geldt namelijk nog vijf jaar lang het lage bijtellingspercentage van 4% over 50.000 euro van de cataloguswaarde. N.B. Voor andere emissieloze auto’s zoals auto’s die op waterstof rijden gelden bijzondere regels.
Schenkingen
Een eenvoudige en geaccepteerde manier van belastingafstel in het schenkingsrecht is gebruikmaken van de schenkingsvrijstellingen. In 2019 kan men onder andere de volgende vrijgestelde schenkingen verrichten:
- Algemene vrijstelling: € 2.173 (of eenmalig € 102.010 voor de eigen woning mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan). Deze vrijstelling geldt voor vrijwel iedereen (maar niet voor de werkgever die dit bedrag aan zijn werknemer zou willen schenken, aangezien deze vrijgevigheid dan wordt aangemerkt als belastbaar loon en niet als een schenking). Een begiftigde mag van meerdere personen € 2.173 belastingvrij ontvangen. Een schenker mag ook aan meerdere personen € 2.173 belastingvrij schenken.
- Kinderen en pleegkinderen mogen (ongeacht hun leeftijd) elk jaar een bedrag belastingvrij ontvangen van hun ouders. Het bedrag geldt per kind. De vrijstelling geldt per schenker en per ontvanger. Partners worden beschouwd als één schenker of als één ontvanger
- Algemene vrijstelling voor ouders aan kinderen: € 5.428.
- Een eenmalige vrijstelling voor ouders aan kinderen (tussen 18 en 40 jaar) van € 26.040 (of € 54.246 voor een niet reguliere studie mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, of € 102.010 voor de eigen woning mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan).
Het is belangrijk hierbij op te merken dat niet alle schenkingen die worden gedaan door ouders aan hun kinderen aangemerkt worden als een schenking waarover schenkbelasting moet worden afgedragen. Wanneer een kind voor zijn 21e levensjaar begint met een studie/opleiding en de ouders dragen bij in de kosten van deze studie/opleiding, dan is in ieder geval geen sprake van een schenking in de zin van de Successiewet wanneer het gaat om een bijdrage voor een reguliere studie. Er geldt namelijk een onderhoudsplicht voor kinderen die een studie hebben aangevangen voor het 21e levensjaar. De vrijgestelde bedragen die hierboven worden genoemd kunnen dus bovenop de ouderlijke bijdragen, die voorzien in studiekosten, worden geschonken.
Belastingafstel voor ondernemers (algemeen)
Winstuitstel
De vennootschapsbelastingtarieven zullen in 2020 nog verder dalen. Op dit moment geldt tot een winstbedrag van € 200.000 een tarief van 19%. In 2020 wordt dit 16,5% (zie tabel hieronder). Wanneer u dit grensbedrag nadert, is het raadzaam dat u met uw adviseur bespreekt op welke manier u de winst in 2019 kunt verlagen door bijvoorbeeld onderhoudskosten naar voren te halen. Op deze manier stelt u de vennootschapsbelasting over dat deel van de winst uit naar een later jaar tegen een lager tarief.
Een andere manier om winsten uit te stellen is bijvoorbeeld gebruikmaken van de herinvesteringsreserve. Als u dit jaar een bedrijfsmiddel met winst heeft verkocht en het voornemen heeft dit bedrijfsmiddel te vervangen, dan kunt u – onder voorwaarden – een zogenoemde herinvesteringsreserve vormen ter hoogte van de gemaakte winst. Wanneer u binnen drie jaar na aankoop een investering doet in een ander bedrijfsmiddel, dan kan het bedrag worden afgeboekt op de aanschafprijs van het gekochte bedrijfsmiddel.
Jaar
|
Vpb-tarief laagste schijf |
Vpb-tarief hoogste schijf |
2019 |
19,0% |
25,0% |
2020
|
16,5% |
25,0% |
2021
|
15,0% |
21,7% |
2022
|
15,0% |
21,7% |
Voorkom verliesverdamping
Onder de huidige regelgeving (2019) kunnen in de vennootschapsbelasting verliezen – onder voorwaarden – worden verrekend met de belastbare winst van het voorafgaande jaar (een jaar carry back) of de belastbare winst van de zes volgende jaren (zes jaar carry forward).
Verliezen die zijn geleden vóór 2019 kunnen nog negen jaar worden verrekend. Als verliezen niet tijdig worden verrekend ‘verdampen’ ze en zijn ze definitief niet meer verrekenbaar. Er zijn verschillende manieren om verliesverdamping te voorkomen. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan de overdracht van vermogensbestanddelen met stille reserves van de belastingplichtige met verliezen aan een 100% deelneming (buiten fiscale eenheid). Deze kan vervolgens in beginsel fiscaal afschrijven over deze activa tegen de waarde in het economisch verkeer. Dit geldt overigens niet voor alle activa. Zo kan op vastgoed slechts zeer beperkt worden afgeschreven. Andere mogelijkheden voor het verrekenen van verliezen die dreigen te verdampen, zijn de vrijval voorzieningen en het naar voren halen van winsten. Hierbij is het wel van belang dat wordt voldaan aan ‘goedkoopmansgebruik’.
Afkoop en afstempeling van pensioen
De opbouw van pensioen in eigen beheer is inmiddels door iedere dga stopgezet. In de jaren 2017 tot en met 2019 heeft iedere dga de keuze om zijn tot 30 juni 2017 opgebouwde pensioen in eigen beheer ‘gewoon’ tot uitkering te laten komen (premievrij voortzetten), de pensioenvoorziening om te zetten in een oudedagsverplichting (‘afstempelen’) of het pensioen eerst af te stempelen en daarna af te kopen. Voor iedere dga is deze afweging anders en voor iedere dga zal zijn/haar keuze de optimale zijn. Afstempeling van pensioen kan zeer voordelig zijn. Wel dient ook de positie van de (ex-)partner te worden gewaarborgd.
Als er andere box 1-inkomsten zijn na de AOW-leeftijd, dan kan afkoop interessant zijn, mits er voldoende liquiditeiten zijn om dit te financieren. Afkopen kon in 2017 en 2018 en kan nog steeds in 2019. De fiscale balanswaarde wordt op het moment van afkoop belast als loon uit vroegere dienstbetrekking. Afkoop in 2017 en 2018 leidde tot 34,5% respectievelijk 25% korting. Koopt u af in 2019, dan is de korting 19,5%.
Als u van plan bent uw bv op te heffen en als de aanwezige liquiditeiten zijn voldoende zijn om de verplichtingen te voldoen, dan kan het interessant zijn om uw opgebouwde pensioen om te zetten en af te stempelen in een oudedagsverplichting (ODV) om vervolgens het deel waarvoor u wel voldoende liquiditeiten heeft onder te brengen bij een verzekeraar en het andere deel nogmaals (dit maal van rechtswege) te laten afstempelen door de bv op te heffen. De Belastingdienst gaat – onder voorwaarden – akkoord met deze handelswijze als de onderdekking van het in eigen beheer opgebouwde pensioen het gevolg is van gewone ondernemingshandelingen en niet veroorzaakt is door andere factoren als bijvoorbeeld dividenduitkeringen. Deze mogelijkheid bestaat enkel nog tot 31 december 2019.
N.B. Afkoop en omzetting etc. zijn na 2019 niet meer toegestaan en leiden dan niet alleen tot forse belastingheffing, maar ook tot de heffing van 20% revisierente.
Maak gebruik van de fiscale eenheid (of juist niet)
Het tarief van de vennootschapsbelasting bedraagt 19% over de eerste € 200.000 winst (16,5% in 2020) en 25% over het meerdere. Het tariefopstapje van 19% over de eerste € 200.000 winst geldt per belastingplichtige.
Voorbeeld
Indien drie vennootschappen samen in een fiscale eenheid zijn gevoegd voor de vennootschapsbelasting kan deze fiscale eenheid slechts eenmaal gebruik maken van het tariefopstapje. Bij het ontbreken van de fiscale eenheid zou driemaal het tariefopstapje kunnen worden gebruikt. Dit levert een voordeel op van maximaal € 24.000 in 2019, € 34.000 in 2020 en € 26.800 in 2021. Indien daarentegen een van de vennootschappen verliezen maakt kan het aantrekkelijk zijn om een fiscale eenheid te hebben, aangezien deze verliezen binnen de fiscale eenheid in beginsel kunnen worden afgezet tegen winsten van de andere leden van de fiscale eenheid.
N.B. Het ontvoegen van een vennootschap uit een fiscale eenheid kan ook andere – negatieve – consequenties hebben. Raadpleeg daarom altijd vooraf uw adviseur indien u overweegt een vennootschap te ontvoegen.
Belastingafstel voor ondernemers (privé versus de bv)
Voorkom hoger box 2-tarief van 26,25%
In verband met de box 2-tariefsverhoging per 1 januari 2020 van 25% naar 26,25% kan het verstandig zijn om nog in 2019 een dividenduitkering te doen tegen 25% en niet te wachten tot 2020 (26,25%) of later (26,9%). Na de dividenduitkeringen worden de banktegoeden in box 3 belast. Gezien het grote verschil in belastingdruk tussen box 2 en box 3 is het vaak verstandig om de dividenduitkering – na aftrek van de verschuldigde belasting – weer terug te storten in de vennootschap, bijvoorbeeld als agio. Dit deel kan later – onder voorwaarden – onbelast worden terugbetaald aan de aandeelhouder.
Op deze manier wordt het hogere box 2-tarief vermeden en vindt geen box 3-heffing plaats. Enkel de toekomstige aangroei zal worden belast tegen het hogere box 2-tarief. Uw PKF Wallast-adviseur kan u hierover nader adviseren.
Beleggen in box 2 of box 3?
De huidige lage rentestanden alsmede de wijzigingen in de box 3-heffing (zie hierna de box 3-percentages per 1 januari 2020), bieden mogelijkheden tot belastingarbitrage, vooral het verschuiven van vermogen van box 3 naar box 2. Een directeur-grootaandeelhouder (dga) met spaargeld zal zich afvragen of hij beter in box 2 (in zijn bv) of in box 3 (in privé) kan beleggen. Dit hangt af van het rendement dat hij verwacht te gaan behalen.
Voor de situatie waarin een dga in de tweede schijf van box 3 zit (grofweg bij een vermogen van € 70.000 tot € 1.000.000) en bij een vennootschapsbelastingtarief van 16,5% (bij een winst tot € 200.000 in 2020) zal het tot een rendement van circa 3,3% veelal interessant zijn om vermogen uit box 3 te storten op aandelen in de bv. Bij een vennootschapsbelastingtarief van 25% ligt dat omslagpunt normaliter rond de 2,8%. Bij hogere rendementen is beleggen in box 3 normaliter aantrekkelijker.
Een alternatief voor het beleggen in de ‘gewone’ eigen bv is het beleggen via de vrijgestelde beleggingsinstelling (VBI): er is dan geen sprake van vennootschapsbelasting, alleen van box 2-heffing. De VBI is een faciliteit in de Wet op de vennootschapsbelasting voor vennootschappen die zich bezighouden met collectief beleggen. In de wet is een aantal voorwaarden voor de toepassing van het vrijgestelde regime opgenomen, zoals het wettelijk voorgeschreven minimum aan fictief rendement dat jaarlijks wordt geacht te zijn uitgekeerd, en dient er VBI-proof te worden belegd.
Ten slotte gelden voor box 3 vanaf 2020 de volgende percentages. Deze forfaitaire percentages staan los van het daadwerkelijk behaalde rendement. N.B. Het heffingsvrij vermogen bedraagt € 30.846 per belastingplichtige.
Schijf |
Box 3-vermogen |
Forfaitair rendement |
Tarief |
Box 3-heffing |
1
|
0 – 72.797 |
1,799% |
30% |
0,54% |
2
|
72.797 – 1.005.572 |
4,223% |
30% |
1,27% |
3
|
1.005.572 – ∞ |
5,33% |
30% |
1,60% |
Aandachtspunten bij beleggen in privé versus via de bv
- Als u voornemens bent om via uw bv te gaan beleggen dan is het raadzaam om te zorgen dat het vermogen vóór 31 december 2019 is gestort of ter beschikking gesteld. Dit voorkomt dat dit vermogen meetelt voor box 3 over het jaar 2020.
- Het storten of ter beschikking stellen van vermogen is relatief eenvoudig uitvoerbaar voor zogenoemd ‘flexibel’ vermogen, zoals liquide middelen, beleggingen en vorderingen. Dit geldt echter niet voor onroerende zaken, mede vanwege de heffing van overdrachtsbelasting van 2% voor woningen of 6% voor niet-woningen (7% vanaf 1 januari 2021).
- Door box 3-vermogen via een lening ter beschikking te stellen aan de bv ontstaat een vordering op de bv. Hierover moet een zakelijke rente berekend worden, die is belast in box 1.
- Bij een verwacht relatief hoog rendement is beleggen in box 3 aantrekkelijker, omdat dan niet het werkelijke hoge rendement wordt belast maar maximaal het forfaitaire rendement van 5,60% in 2019 en 5,33% in 2020.
- In de wet zijn specifieke antimisbruikregelingen opgenomen die moeten voorkomen dat box 3-vermogen rond een peildatum wordt overgebracht naar box 1 of 2 voor een te korte periode.
- Er is aangekondigd dat de systematiek van box 3 wordt gewijzigd vanaf 1 januari 2022. Dit zal invloed hebben op de omslagpercentages. Vanaf 2022 zal dus opnieuw moeten worden beoordeeld wanneer het interessant is om via box 3 of box 2 te beleggen.