Merkt de fiscus dat een belastingplichtige een buitenlandse bankrekening heeft verzwegen? Dan kunnen deze belastingplichtige en zijn partner in principe een navorderingsaanslag verwachten. De rekeninghouder zelf riskeert een vergrijpboete. De inspecteur kan de partner alleen beboeten als deze van de bankrekening wist.
Een vrouw houdt een rekening aan bij een Luxemburgse bank. Zowel zij als haar echtgenoot geven deze bankrekening niet op in de aangiftes inkomstenbelasting over de jaren 2006 – 2015. Maar de fiscus krijgt in 2016 toch een aanwijzing van het bestaan van de bankrekening. De Belastingdienst legt de echtgenoten daarom navorderingsaanslagen en vergrijpboetes op.
De echtgenoten tekenen beroep aan tegen de navorderingsaanslagen en de boetes. De vrouw beredeneert dat de navorderingsaanslagen en de vergrijpboetes zijn gebaseerd op een forfaitair inkomen. In werkelijkheid heeft zij dat voordeel niet genoten. Sterker nog, zij heeft een verlies geleden op de spaartegoeden. Maar Rechtbank Noord-Holland ziet hierin geen reden om de vergrijpboete te vernietigen. De inspecteur heeft de wet correct toegepast en terecht een vergrijpboete opgelegd. De vrouw heeft immers zelf gekozen voor een Luxemburgse bankrekening. Zij wist dat zij deze rekening moest opgeven, maar liet dit bewust en stelselmatig na. De boete is overigens wel gematigd omdat de vrouw na ontdekking door de fiscus openheid van zaken heeft gegeven.
Tijdens de beroepsprocedure komt de fiscus wel tot het inzicht dat de vergrijpboete voor de echtgenoot moet vervallen. Het is namelijk niet vast te stellen dat de man medegerechtigd is tot de Luxemburgse rekening. De inspecteur acht het daarom mogelijk dat de man niet wist van het bestaan van de Luxemburgse rekening van zijn echtgenote. De Belastingdienst kan daarom niet aannemelijk maken dat de man opzettelijk de bankrekening in zijn aangifte heeft verzwegen.
Bron: Rb. Noord-Holland 30-10-2020 (gepubl. 11-11-2020), (ECLI:NL:RBNHO:2020:9094) en (ECLI:NL:RBNHO:2020:9098)