Spring naar content

Commerciële jaarrekening geen bewijs fiscale afwaardering

Commerciële jaarrekening geen bewijs fiscale afwaardering

Een bv kan wel stellen dat een afwaardering op een vordering is verwerkt in haar commerciële jaarrekening, maar dat betekent nog niet dat fiscaal afwaarderen ook is toegestaan.

Een bv verkoopt op 28 maart 2008 haar aandelen in twee vennootschappen voor ruim $ 200 miljoen. Een paar maanden later verstrekt zij voor in totaal $ 186 miljoen aan leningen aan drie Limiteds (Ltd’s) in Belize. De Ltd’s zijn over deze lening op jaarbasis 1,5% interest verschuldigd. Aanvankelijk bedraagt de looptijd van de leningen twaalf maanden. Op 1 januari 2012 wordt de aflossingstermijn echter met terugwerkende kracht verlengd tot vijf jaar. Overigens verstrekken de Ltd’s geen zekerheden aan de bv. De leningen vormen de enige activa van de bv. In een concept commerciële jaarrekening over 2014 waardeert de bv haar vorderingen op de Ltd’s af naar nihil. De bv wil de afwaardering ook aftrekken van haar fiscale winst, maar de inspecteur gaat daarmee niet akkoord. Hij vindt zelfs dat de op de vorderingen bijgeschreven rente belast is. Het geschil leidt tot een beroepsprocedure.
De bv stelt dat de afwaardering is verwerkt in haar commerciële jaarrekening, zodat de Belastingdienst moet bewijzen dat de afwaardering onterecht is. Hof Den Haag oordeelt dat een mogelijke verwerking van een afwaardering in de commerciële jaarrekening de bewijslast niet bij de fiscus legt. De bv moet daarom aannemelijk maken dat haar vorderingen op de Ltd’s in 2014 al minder waren dan de nominale waarde.
De jaarrekeningen van de bv noemen echter geen feiten en omstandigheden die de grondslag van de commerciële afwaardering vormen. Uit de jaarrekening blijkt alleen maar dat de bv subjectief meent dat een afwaardering dient plaats te vinden. Maar dat is onvoldoende voor een fiscale afwaardering. De bv verwijst naar een onderzoek waarvan de conclusie was dat de Ltd’s hun schulden niet kunnen voldoen. Dit onderzoek toont echter niet vanaf welk moment de vorderingen onvolwaardig zijn. Ook het feit dat de bv begin 2019 failliet is verklaard, geeft niet het benodigde inzicht. De bv stelt dat zij geen inzicht kan geven in de vermogenspositie van de Ltd’s in 2014 en 2015 omdat zij geen recht heeft op inzage in hun financiële positie. Maar het hof oordeelt dat deze omstandigheid voor rekening van de bv komt.
Het hof wijst bovendien op de omstandigheid dat de aandelen in bv in 2012 zijn verkocht voor $ 148 miljoen. De vorderingen op de Ltd’s waren op dat moment de enige activa. Het is dus niet aannemelijk dat de vorderingen toen al onvolwaardig waren. Daarom oordeelt het hof dat de inspecteur terecht de afwaarderingen heeft gecorrigeerd. Daarnaast heeft hij terecht de rente in aanmerking heeft genomen. Het hof verklaart het hoger beroep van de bv dan ook ongegrond.

 

Bron: Hof Den Haag 20-07-2021 (gepubl. 25-08-2021) (ECLI:NL:GHDHA:2021:1510)