Buitenlands inkomen, genoten in de buitenlandse periode, telt niet mee bij de berekening van de arbeidskorting, zo bevestigt de Hoge Raad.
Een man heeft tot 1 november 2015 in Nederland gewoond, maar is vervolgens geëmigreerd naar Costa Rica. Hij heeft in Nederland € 64.046 aan loon genoten. Van een andere werkgever in Costa Rica ontvangt hij € 17.362. De inspecteur betrekt alleen het Nederlandse loon van € 64.046 in de IB-heffing over 2015. Maar voor de berekening van de arbeidskorting gaat hij uit van het totale loon van € 81.408 (€ 64.046 plus € 17.362). Hof Arnhem-Leeuwarden vindt dat niet juist. Volgens het hof moet de fiscus bij de berekening van de arbeidskorting niet het wereldinkomen maar alleen het in Nederland genoten loon in aanmerking nemen.
De staatssecretaris van Financiën tekent vervolgens een cassatieberoep aan, maar zonder succes. De Hoge Raad begint met de opmerking dat het begrip arbeidsinkomen in de wetsbepalingen over de heffingskortingen onduidelijk is. Wel zou het meenemen van het buitenlandse arbeidsinkomen van niet-kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen in de arbeidskorting leiden tot een uitbreiding van het inkomensbegrip. De Hoge Raad betrekt dat meer specifiek op inkomsten die een niet-inwoner van Nederland geniet en die niet in Nederland belastbaar zijn. Uiteindelijk concludeert de Hoge Raad dat er onvoldoende redenen zijn om aan te nemen dat men het begrip arbeidsinkomen voor de heffingskortingen zo moet uitleggen dat ook de eerdergenoemde buitenlandse inkomsten daaronder vallen.
Bron: Hoge Raad 17-12-2021 (ECLI:NL:HR:2021:1893)