Uiterlijk bij het bekendmaken van een of meer opgelegde boetes moet de Belastingdienst ook de reden van de boete (soort verzuim of vergrijp) noemen. Is van sommige boetes onduidelijk wat het beboetbare feit is? Dan komt alleen betekenis toe aan wat op het aanslagbiljet is vermeld, aldus de Hoge Raad.v
De inspecteur kondigt in een controlerapport aan dat hij aan een fiscale eenheid (FE) voor de omzetbelasting boetes zal opleggen voor twee vergrijpen. Om te beginnen heeft de FE niet op tijd haar btw afgedragen. Daarnaast heeft zij niet voldaan aan haar inlichtingenplicht (art. 10a AWR). Op het aanslagbiljet is echter maar één boetebedrag van € 50.000 opgenomen. Daarnaast vermeldt het aanslagbiljet dat de boete is opgelegd vanwege het niet tijdig betalen aangiftebelasting (art. 67f AWR). Hof Den Bosch oordeelt dat uit het aanslagbiljet volgt dat alleen een boete op grond van art. 67f AWR is opgelegd. Vervolgens constateert het hof dat niet is voldaan aan de vereisten van dat artikel. Het hof vernietigt daarom de boete. Het hof gaat niet in op de vraag of is voldaan aan de vereisten van art. 10a AWR.
De staatssecretaris gaat in cassatie tegen de uitspraak van het hof. Maar de Hoge Raad bevestigt het oordeel van het hof. Uiterlijk bij de bekendmaking van de boete moet de belastingplichtige op de hoogte worden gebracht van de overtreding en het overtreden voorschrift. Aan deze eis voldoet men ook door voorafgaand aan het opleggen van de boete een (controle)rapport op te maken met daarin een vermelding van de beboetbare gedraging. Maar een later bekendgemaakte boetebeschikking mag niet tot onduidelijkheid leiden over de verweten overtreding en het overtreden voorschrift. Is daarvan wel sprake? Dan dient men de onduidelijkheid weg te strepen door uitsluitend betekenis toe te kennen aan wat is vermeld op het aangiftebiljet. Dit betekent dat in deze casus alleen een boete op grond van art. 67f AWR is opgelegd.
Bron: HR 07-05-2021 (ECLI:NL:HR:2021:704)