In beginsel is de Belastingdienst niet gebonden aan uitlatingen die bij iemand de verwachting wekt dat de Belastingdienst op een bepaalde manier zal handelen. De Belastingdienst is wel gebonden aan die uitlatingen als iemand zich niet hoeft te realiseren dat de uitlatingen onjuist zijn. En hij bovendien afgaande op die uitlatingen iets heeft gedaan of nagelaten, waardoor hij niet alleen de wettelijk verschuldigde belasting moet betalen, maar daarenboven schade lijdt. Dit volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 26 september 1979.
In 1989 sluit een man een lijfrenteverzekering af met als ingangsdatum 1 december 1989 en als einddatum 1 december 2015. In 2001 verzoekt de man de verzekeringsmaatschappij de polisvoorwaarden van de lijfrenteverzekering aan te passen, zodat de premies aftrekbaar blijven. In 2015 informeert de verzekeringsmaatschappij de man per brief over de naderende einddatum van de lijfrenteverzekering. De man wil de verzekering afkopen en wint informatie in over de gevolgen van een voortijdige afkoop van de lijfrenteverzekering bij een tussenpersoon en via de website van de Belastingdienst. Op de website van de Belastingdienst staat dat geen revisierente verschuldigd is als de lijfrenteverzekering is afgesloten voor 16 oktober 1990. De man heeft mede op basis van die informatie de lijfrenteverzekering afgekocht. Bij de aanslagregeling heeft de inspecteur wel revisierente in rekening gebracht.
Ten aanzien van (oud-regime) lijfrenteverzekeringen die zijn aangepast aan de voorwaarden voor premieaftrek onder de Wet IB 2001 geldt vanaf 1 januari 2001 het regime van de Wet IB 2001 waardoor revisierente wordt berekend over premies die zijn voldaan na 1 januari 2001. Volgens de rechtbank en het hof is de revisierente in strijd met het vertrouwensbeginsel in rekening gebracht. De staatssecretaris is het daar niet mee eens en is in cassatie gegaan. A-G Niessen heeft conclusie genomen en deelt de zienswijzen van de feitenrechters. Revisierente is de ‘daarenboven geleden schade’ in de zin van het arrest van de Hoge Raad van 26 september 1979. Het beroep van de man op het vertrouwensbeginsel slaagt. De A-G adviseert de Hoge Raad het cassatieberoep van de staatssecretaris van Financiën ongegrond te verklaren.
Bron: Conclusie A-G Niessen 31-05-2021 (ECLI:NL:PHR:2021:538)